|
Toespraak van Paul Blokhuis, staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
ter gelegenheid van de 33e Herdenking
op 5 september 2020
Het is april 1950 als er een telefoontje binnenkomt bij
de militaire politiepost in Palembang, op Zuid-Sumatra.
Jaap Tuinder heeft dienst. Er is iets vreselijks gebeurd
op de Nederlandse basis. Jaap springt in de jeep. Op de
basis wordt hij naar een washok gebracht. Daar ligt een
jongen van in de twintig op de grond. Hij heeft zichzelf
van het leven beroofd.
Wat een schok.
Was het oorlogsgeweld deze jongen te veel geworden? De
doodsangst tijdens nachtelijke patrouilles in onbekend
gebied? De eenzaamheid, het verlies van kameraden, de
hitte, de heimwee?
Nee. De jongen had post gekregen van zijn liefje in
Nederland. Er zat een foto bij van zijn vriendin. Met
een andere jongen. Dit is haar nieuwe geliefde, schrijft
ze. Ze was het wachten zat. En voor deze jonge militair
- die al zoveel had meegemaakt - was dat de druppel.
Post van thuis. Het was zó belangrijk voor de jongens in
Indië. Ze zaten er vaak jarenlang. Leefden van brief
naar brief. Hunkerend naar woorden van hun geliefden.
Post kon je maken of breken, vertelt Jaap Tuinder.
En dat wordt thuis niet altijd begrepen. De ‘lieve Jan’
brieven, zoals ze worden genoemd, de brieven die aardig
beginnen maar waarin het aan het einde wordt uitgemaakt,
zijn berucht. Want zonder steun, begrip en liefde van
thuis, is Indië zwaar, te zwaar.
Ridders Militaire Willemsorde,
Excellenties,
veteranen en nabestaanden,
dames en heren,
jongens en meisjes,
We zijn hier met een klein gezelschap. Velen van u
kijken gelukkig mee via de liveverbinding. We zijn samen
om de meer dan zesduizend militairen te herdenken die
tussen 1945 en 1962 vielen in dienst van het Koninkrijk.
In het voormalig Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea.
Dat waren uw vaders of grootvaders. Uw vrienden of
familie. Dat waren uw kameraden.
Jaap Tuinder is nu 92 jaar. Het incident met de jonge
militair en zijn ‘Lieve Jan-brief’ is maar één van zijn
vele verdrietige herinneringen uit die tijd.
U weet allemaal: in voormalig Nederlands-Indië betekende
het einde van de Tweede Wereldoorlog geen
bevrijdingsfeest, maar het begin van een nieuwe,
roerige, verwarrende, gewelddadige periode.
En Jaap Tuinder stapte, net als vele anderen, op de boot
om orde en vrede te brengen in dat verre land. Althans,
zo luidde de opdracht. Het klonk helder.
Maar hoe Jaap en zijn maten dat moesten doen?
Dat was helemáál niet helder. Jaap begon bij de
artillerie. Droeg een uniform van een omgekomen Britse
soldaat – de kogelgaten zaten er nog in. Bewapend met
een ouderwetse, dienstweigerende Lee-Enfield, die na elk
schot moest worden geladen. De pindakaas uit Nederland
was zo hard, dat ze die met een bajonet in stukken
moesten hakken.
Jongens waren het nog. Jaren van hun jeugd verloren ze.
Velen hadden eerst de oorlogsjaren hier in Nederland
meegemaakt. Frontlinies kenden ze, maar ze belandden in
een guerrillastrijd. Niemand had daar ervaring mee.
En dat in een schuivend tijdsgewricht.
Indonesië was één van de eerste landen die zich wilden
losmaken van koloniale overheersing. We wisten toen niet
dat de hele wereldorde zou veranderen.
Maar misschien voelden de militairen wel dat ze niet de
strijd van de toekomst voerden, maar die van het
verleden.
Wat doen we hier? Jaap heeft het zich meermaals
afgevraagd.
Op 27 december 1949 erkent Nederland de realiteit: de
onafhankelijkheid van de republiek Indonesië.
Jaap moet nog een half jaar blijven in een steeds
vijandiger omgeving. Ontwapend en mikpunt van spot.
In 1950 mag hij eindelijk naar huis.
Maar het is niet wat hij ervan hoopt. Van de warme
tropen naar het koude Holland – letterlijk en
figuurlijk. Als het schip aanmeert in Rotterdam, staan
er mensen op de kade. Ze schreeuwen naar de
Indiëgangers. Moordenaars! Roepen ze.
De beloofde hulp bij het vinden van een baan blijft uit.
Er is nog geen veteraneninstituut. Jaap moet het zelf
uitzoeken. De ontvangst voelt als een ‘lieve Jan’ brief.
We moeten je niet meer. Je hoort niet meer bij ons.
Niet alleen voor Jaap was de terugkeer in Nederland een
deceptie. Bijna alle Indiëgangers hebben dat zo ervaren.
De mannen bleven onvoorwaardelijk solidair met elkaar.
Maar ook van ons – van Nederland – had die solidariteit
er meer moeten zijn.
Veel Indië-veteranen voelden en voelen zich onbegrepen.
Door het snelle, makkelijke oordeel. Door de soms harde
blik van het heden op het verleden. Dat voelde alsof het
thuisfront u in de steek liet.
En dat betreur ik ten zeerste. U had na alle ontberingen
echt beter verdiend.
Natuurlijk: we blijven als door een caleidoscoop alle
kanten van deze geschiedenis bekijken. We willen recht
doen aan álle mensen die hebben geleden in deze oorlog.
En dat zijn er veel. Als we het over oorlog hebben, doen
we dat vaak in termen van winnen en verliezen.
Maar uiteindelijk kent elke oorlog vooral verliezers. En
zijn er in elke strijd mensen met goede intenties die
goede dingen doen. En ook donkere kanten. Ontsporingen.
Ook dat mogen we niet wegstoppen.
Maar ik vind het belangrijk dat we nooit vergeten dat
degenen die deze geschiedenis aan den lijve hebben
meegemaakt – onze Indië-veteranen - altijd onze
waardering en steun verdienen. Zij waren loyaal aan
Nederland. Ze gingen op een missie waar ze niet om
hadden gevraagd. Laten we nooit vergeten dat wij hun
thuisfront zijn.
En dat geldt trouwens niet alleen voor Indië-veteranen,
dat geldt voor alle mensen die door Nederland zijn
uitgezonden naar conflictgebieden. Zij hebben ons begrip
niet alleen nodig, ze hebben er ook recht op.
Want als er iets is dat wij de afgelopen decennia hebben
geleerd, dan is het dat de geschiedenis niet één
perspectief kent. Maar wat net zo waar is: élk
perspectief telt. Alleen als we elkaar de eigen
ervaringen en herinneringen gunnen, de eigen pijn en
verdriet, dan kunnen we er ook voor elkaar zijn. Dan
kunnen we samen herdenken, ook vandaag.
Met respect voor elkaar. Respect voor hen die vielen. En
voor hen die terugkwamen.
Eén in onze verschillen. Verschillend, maar één.
Dank u wel.
|
|