![]() |
||
![]() |
||
Toespraak van de Minister van Defensie, de heer Henk Kamp, ter gelegenheid van de 16e Dodenherdenking op 6 september 2003
Dames en heren, veteranen,
Als minister van Defensie ben ik er voor verantwoordelijk dat militairen die tegenwoordig worden uitgezonden, goed zijn voorbereid, ter plekke goed hun werk kunnen doen en bij terugkeer ook goed worden opgevangen. Immers, de uitgezonden militair van nu is de veteraan van morgen. Om aan die verantwoordelijkheid invulling te kunnen geven, breng ik bezoeken aan onze militairen in het buitenland. Bosnië, Afghanistan en deze maand ook Irak. Zo kan ik mij op de hoogte stellen van de situatie ter plekke. Toch is het voor mij heel moeilijk een voorstelling te maken van hetgeen waarmee ú tijdens uw verblijf in de Oost bent geconfronteerd. Daarvoor ben ik aangewezen op uw getuigenissen en verhalen over uw belevenissen. Ik mag wel stellen dat u het, als Indië- of Nieuw Guinea veteraan destijds behoorlijk voor de kiezen heeft gekregen. Na een opleidingstijd van vaak nog geen zes maanden vertrok u per schip naar de andere kant van de aardbol. Tienduizenden jonge mannen, velen dienstplichtig, die vaak al hun halve jeugd door crises en oorlog verloren hadden zien gaan. Nauwelijks voorgelicht over de taak die u moest vervullen. Na een oversteek arriveerde u in een vreemd en onbekend land met totaal andere culturen. Voor u niet die prachtige “Gordel van smaragd”, zoals het altijd in Nederland werd voorgesteld. Daarbij bleek al snel dat de opleiding in Nederland niet was gericht op de moeilijke en gevaarlijke omstandigheden waaronder daar geopereerd moest worden. In Indië kreeg u niet alleen te maken met de zichtbare geregelde troepen, de TNI, maar ook met veelal onzichtbare bendes, met guerrillastrijders en met rampokkers. U kreeg te maken met grote en kleine acties, met eenzame buitenposten, met beschietingen en trekbommen, met sluipschutters en hinderlagen, met hitte en ziektes, en vooral met ein-de-loze patrouilles. Het was zweten en het was zwoegen.
En al die tijd bestond er de angst dat het
lot jezelf of je kameraad zou treffen. Je moet het hebben meegemaakt om
dat te kunnen begrijpen. Die angst is voor mij, voor de naoorlogse
generatie, niet of nauwelijks voor te stellen. Ik moet het, zoals ik
zojuist zei, met uw getuigenissen en verhalen doen. Laatst las ik
bijvoorbeeld over de ervaringen van oud-marinier Andries Duister tijdens
zijn periode in Indië. In een korte passage omschreef hij op treffende
wijze de ontluistering, zoals zo velen onder u dit hebben meegemaakt.
Oor-ver-dov-end stil bleef het ook daarna,
lang daarna, te lang. Nederland zat bij uw terugkeer echt niet te
wachten op verhalen over de strijd in Indië. De ontvangst die u kreeg
was kil en vol onbegrip. “Zou je niet eens gaan werken, je hebt daar
lang genoeg in de zon gelegen!” De Indische bladzijde moest zo snel
mogelijk worden omgeslagen. Het cynische was dat u, de veteranen, op één
punt niet werd vergeten. De bureaucratie draaide door. Na uw terugkeer
werd u immers nog jarenlang verrast met oproepen voor
herhalingsoefeningen, die meestal in Duitsland plaatsvonden. Anderen
werden verplicht deel te nemen aan de weinig populaire oefeningen voor
de Bescherming Burgerbevolking (BB). Gelukkig is in de loop der jaren langzaamaan veel veranderd. “Pelan-pelan” (Indonesisch voor langzaam) zou men in Indonesië zeggen. Dankzij uw protesten in de jaren ´70 en ´80, dankzij uw acties tegen de onjuiste beschuldigingen is de ontwikkeling van het Nederlandse veteranenbeleid uiteindelijk in een stroomversnelling geraakt. Vooral dankzij uw inspanningen ontstond geleidelijk bij de overheid en in een groot deel van de samenleving het besef dat het geen pas geeft veteranen te verguizen. Dat waardering en erkenning voor hetgeen zij namens de bevolking en in opdracht van de Regering hebben verricht veel meer op zijn plaats is. Die omslag had ook gevolgen voor het huidige beleid. Nu is de voorbereiding wèl goed verzorgd. Nu is er wèl een behoorlijk materieel en immaterieel nazorgbeleid. Een beleid waar ook de jonge veteranen van vandaag en toekomstige veteranen van morgen profijt van hebben.
Hoewel al veel is bereikt staat de
ontwikkeling niet stil. Zo heeft u eindelijk de veteranenspeld
ontvangen. Iedere veteraan, jong of oud, in welk verband ook waar naar
toe uitgezonden, is een Nederlandse militair die het Koninkrijk onder
bijzondere omstandigheden heeft gediend. Deze speld helpt te wijzen op
die overeenkomsten in verscheidenheid en op het wezenlijke belang van de
gemeenschappelijkheid. Ook onder jonge veteranen bestaat de behoefte om hun gevallen kameraden te herdenken. Daarom zal op 24 oktober a.s., op de officiële oprichtingsdatum van de Verenigde Naties, de staatssecretaris van Defensie hier in het stadspark Hattem het monument voor omgekomen militairen tijdens vredesoperaties onthullen. Met de oprichting van dit monument, vlak bij het Indië-monument, wordt een belangrijke brug geslagen tussen oude en jonge veteranen.
Dames en heren,
|
||
![]() |