|
Toespraak
van de voorzitter van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal, mevrouw Khadija Arib ter ter gelegenheid van de
jaarlijkse herdenking bij het Nationaal Indië-monument 1945-1962 in
Roermond op 3 september 2016
Dames en heren,
Met in het bijzonder de veteranen en hun nabestaanden,
Vandaag herdenken wij het verhaal van Indië. Het is een bijzonder
verhaal, uniek en gecompliceerd. Een verhaal dat het leven van een
heleboel mensen heeft getekend, en dat in de loop der jaren een
andere klank en kleur heeft gekregen.
De militairen en oorlogsvrijwilligers die na de strijd in
Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea terugkeerden naar Nederland,
wachtte hier geen warm welkom. Er waren geen open armen of
waarderende woorden. Nederland was naar binnen gekeerd, bezig met de
eigen pijn, de eigen verliezen. Die moesten allemaal nog een plek
krijgen.
Er was geen aandacht voor de verhalen van anderen; voor úw verhalen.
Toen u vertrok uit Nederland, begon hier juist de wederopbouw.
Gezinnen waren net herenigd. Of er was rouw om gezinnen die niét
herenigd konden worden. Mensen in Nederland gingen voorbij aan uw
aankomst in plaatsen als Belawan of Tandjoeng, die voor de meesten
van u niet meer betekenis hadden dan een naam in een atlas. Zij
gingen voorbij aan de klamme hitte, aan de nieuwe geuren en de
onbekende geluiden, waar u allemaal aan moest wennen. Ze gingen
voorbij aan de angst en de eenzaamheid, aan het verdriet als er een
kameraad sneuvelde. Het zijn donkere herinneringen, die bij velen
van u nog altijd voorbijkomen als u uw ogen dicht doet, maar waar
wij in Nederland onze ogen te lang voor hebben gesloten.
En áls er al aandacht was voor de verhalen uit ‘de Oost’, dan was
dat vaak negatief. U kreeg zelfs het verwijt te hebben deelgenomen
aan een koloniale oorlog. Nederland leek collectief te zijn vergeten
dat u invulling gaf aan een democratisch genomen besluit. U vertrok
niet op eigen houtje; u deed dat omdat de politiek dat van u vroeg.
Naar eer en geweten, voor volk en vaderland, met gevaar voor eigen
leven.
Dat gevaar, die kwetsbaarheid moet u hebben gevoeld, in de oerwouden
van Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea. En hoe eigen en persoonlijk
die gevoelens ook zijn, er zijn méér mannen en vrouwen die dat
gevoel kennen. Militairen die na de Tweede Wereldoorlog zijn
uitgezonden naar landen als Libanon, Angola, Kosovo of Mali. U heeft
veel met hen gemeen. Moed toen is niet anders dan moed nu. De emotie
die het afscheid van uw geliefden bij u heeft losgemaakt, de
gedachte dat dat afscheid misschien voor altijd zou zijn, dat hebben
zij ook zo beleefd. Zij kennen de angst die door je lijf raast, als
je door de vijand onder vuur wordt genomen. En ook bij hen staan de
herinneringen aan alles wat zij – ver van huis en haard – hebben
meegemaakt, scherp en blijvend op het netvlies.
Die gemeenschappelijkheid zag ik duidelijk tijdens Veteranendag. Dit
jaar was ik aanwezig bij het defilé. Terwijl ik vanaf de tribune
naar al die veteranen keek, drong in volle omvang tot mij door dat
er – gelukkig! – geen onderscheid meer bestaat tussen u, de
Indiëstrijders, en de militairen die na u zijn uitgezonden. Ik was
ontroerd door al die oude, soms wat broze mannen, hun uniformen vol
medailles, die hebben gediend in Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea.
Ze zwaaiden en salueerden. Stralend, lachend en trots. Misschien
liep u er wel tussen. En hoewel ik mij kan voorstellen dat de
littekens die u heeft opgelopen nooit helemaal zullen verdwijnen,
hoop ik dat wat ik tijdens het defilé zag klopt: dat u zich herkend,
erkend en gewaardeerd voelt.
Om het gevoel van gezamenlijkheid te benadrukken, is in 2003 het
monument voor vredesoperaties toegevoegd aan dit herdenkingspark. In
de Tweede Kamer heeft onze koning op Veteranendag een soortgelijk
monument onthuld, de lijst van gevallenen tijdens oorlogen en
missies sinds de Tweede Wereldoorlog. De lijst is geënt op beide
monumenten hier in Roermond, maar gezien de betrokkenheid van de
Kamers bij de uitzending van militairen vinden wij het belangrijk om
ook een eigen monument te hebben. Want hoewel de Kamers formeel niet
hoeven in te stemmen met een voorgenomen militaire missie, is het
ondenkbaar dat Nederland militairen uitzendt zonder dat daar een
breed politiek draagvlak voor is.
In de Kamer ligt de lijst van gevallenen tijdens oorlogen en missies
sinds de Tweede Wereldoorlog dicht bij de lijst met namen van mensen
die in de periode van 1940 tot 1945 zijn omgekomen en de
Indië-plaquette. In mijn ogen horen die monumenten bij elkaar. Want
eer, respect en dankbaarheid voor de inzet van Nederlandse
militairen zijn universeel en van alle tijden.
Dames en heren,
Vandaag herdenken wij het verhaal van Indië. Het is inmiddels een
niet weg te denken onderdeel van onze geschiedenis, van ons
collectief geheugen. Toch is het belangrijk om er ieder jaar
expliciet bij stil te staan. In Nederland vieren we niet alleen de
hoogtepunten. Wij staan ook stil bij de moeilijke en beladen
momenten die ons hebben gevormd. Dat is wat ons als samenleving
bindt.
Wat in dit herdenkingspark, en ook in de Tweede Kamer, heel fysiek
tot uitdrukking komt, is dat de geschiedenis van Indië – de Tweede
Wereldoorlog en de daarop volgende onafhankelijkheidsstrijd – een
hoofdstuk is in een dikker boek. In de loop der jaren hebben we bij
de oorlogen en vredesmissies waar we als Nederland aan
hebben deelgenomen verliezen geleden. Er zijn militairen
weggevallen. Het boek staat dan ook symbool voor pijn, verdriet,
gemis. Maar het heeft ook een zekere gloed. Het geeft hoop. Want de
rode draad die alle verhalen met elkaar verbindt – of die zich nu
afspelen in Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea, Afghanistan of Irak – is
dat er in Nederland mannen en vrouwen zijn die, op grond van een
democratisch genomen besluit, bereid zijn hun leven te geven om te
bouwen aan een vrijere, veiligere, mooiere wereld. En dat is iets
waar wij als samenleving ongelooflijk dankbaar voor mogen zijn.
|
|