|
Openingsgebed door Aalmoezenier Liduina van den
Broek, ter gelegenheid van de 28e Dodenherdenking op 5 september 2015
Dames en heren,
Als rooms-katholiek geestelijk verzorger voor
alle veteranen buiten dienst in Zuid-Nederland, mag ik vandaag deze
plechtige nationale herdenking openen met een overdenking en een gebed.
Dat doe ik met eerbied en vreugde, omdat dit mij in staat stelt zowel
mijn ervaringen met de vele Indië- en Nieuw-Guineaveteranen die ik in
mijn pastoraal werk ontmoet met jullie te delen, als vanuit de diepte
van mijn hart mijn gevoelens van respect, deernis en genegenheid voor al
die veteranen en hun families bij God neer te leggen.
Tijdens de voorbereiding van deze overdenking
las ik opnieuw een onlangs verschenen artikel van prof. dr. Fred van
Iersel, die als bijzonder hoogleraar vraagstukken geestelijke verzorging
in de krijgsmacht verbonden is aan Tilburg University. Zijn artikel
handelde over het thema van de rechtvaardige oorlog. “Deze
woordcombinatie alleen al”, zo schrijft Van Iersel, “wekt in onze
samenleving verontwaardiging en afschuw: hoe kan een oorlog nu ooit
rechtvaardig zijn? En inderdaad,” zo zegt hij, “de vraag naar de
noodzakelijkheid en juistheid van een oorlog moet steeds gesteld worden.
Maar, zo voegt hij eraan toe, “je hoeft niet altijd een oorlog te
beginnen, om er toch bij betrokken te raken.”
Vooral bij deze laatste zin bleef ik haken:
gold dit niet bij uitstek voor de militairen die hebben gevochten in
voormalig Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea, maar ook voor de vele
uitgezonden militairen die na hen kwamen, dat zij bij een oorlog
betrokken zijn geraakt, zonder die zelf te zijn begonnen? Werpt dit
gegeven geen nieuw licht op de vragen waarmee velen nu worstelen, door
alles wat zij tijdens hun uitzending hebben meegemaakt, gedaan en
ondergaan? Want of een veteraan zijn uitzendingsverleden nu wegstopt, er
grapjes over maakt of er min of meer neutraal op terugkijkt, hij of zij
is een grens overgegaan en heeft een gebied betreden, dat voor ons,
gewone burgers, onbekend terrein is, namelijk dat van de opgedragen
geweldsuitoefening. Dit geweld is uiteraard aan allerlei mandaten en
afspraken gebonden. Een militair dient zijn land allerminst door zich
ongeremd uit te leven, integendeel. Zijn taak is het immers om de
waarden die onze samenleving hooghoudt desnoods met geweld te
verdedigen. En dit kan niet door die waarden zelf met voeten te treden.
Waar dit gebeurt, wordt de militair dan ook gestraft. Maar in mijn
pastorale zorg voor veteranen kom ik er zovelen tegen die nu nog in
gewetensnood verkeren om wat zij hebben meegemaakt, dat ik er niet
omheen kan mij de vraag te stellen of hun taak sóms niet bovenmenselijk
belastend is. Als samenleving moeten wij er van doordrongen zijn, dat
militairen vaak terechtkomen in een situatie waarin het normale zicht op
goed en kwaad wordt verduisterd door alle geweld en leed dat zij er
aantreffen en waaraan zij deelhebben. “Het was hij of ik”, hoor ik
veteranen vaak zeggen. Daar kunnen ze als militair nog wel mee leven.
Maar moeilijker wordt het, als er doden vallen die je niet ziet, zoals
door een mortieraanval. Of als het gaat om vrouwen en kinderen. Vooral
dit laatste draagt de veteraan de rest van zijn leven met zich mee.
Eenmaal thuisgekomen, kan hij nooit meer ‘neutraal’ naar zijn eigen
kinderen kijken. Hun leven, waar hij dankbaar voor is, doet hem de vraag
stellen naar die andere kinderen, die hij heeft zien of doen sterven. En
wij blijven het antwoord schuldig, naar wat dit leed, dit geweld, dat
zijn leven doordrenkt, betekent.
Laten wij vandaag, in deze herdenking, in
ieder geval met veel respect en dankbaarheid onze veteranen eren. Laten
wij, die immers ook elke dag met de vragen rond goed en kwaad te maken
hebben en hierbij niet altijd de goede keuzes maken, solidair zijn met
onze uitgezonden militairen, vanaf Nederlands-Indië tot nu. Zij horen
bij ons, als leden van onze gemeenschap. Dit geldt ook en vooral
degenen, die niet meer terugkwamen en die wij vandaag gedenken.
En ik wil bidden:
God onze Vader,
Toen U de aarde en de mensen schiep,
zag U “dat het goed was, heel goed zelfs”
Inmiddels weten wij, hoe moeilijk
het is om het goede waarnaar wij verlangen
in ons leven waar te maken.
Soms zien we de juiste weg niet,
soms kiezen wij niet de juiste
middelen,
soms willen we gewoon niet,
omdat we boos zijn op U, op onszelf
en op elkaar.
Zend ons uw heilige Geest
die nooit ophoudt ons aan te sporen
tot het goede.
Die ons opricht, als wij gevallen
zijn
en die ons telkens opnieuw schenkt
aan elkaar.
Dat wij nooit ophouden naar het
goede te verlangen
en elkaar te beminnen.
Dat wij elkaar zien met ogen van de
hoop, die alles nieuw maakt. Amen.
|
|