Ben Bekkering 2023

Voorzitter Karel Doorman fonds
Ben Bekkering 2023

Toespraak viceadmiraal Ben Bekkering, voorzitter Karel Doorman fonds, ter gelegenheid van de 36e Herdenking op 2 september 2023
 

Inzet Koninklijke marine 1945 – 1949

Excellenties, geacht bestuur, geachte aanwezigen,

Begin december 1945 arriveert Hr. Ms. Kortenaer in Batavia, het huidige Jakarta. Twee maanden ervoor is de torpedobootjager overgenomen van de Royal Navy. Ze komt de schepen aflossen die in de oorlogsjaren in Azië hebben geopereerd. De bemanning bestaat uit oorlogsvrijwilligers en enkele ervaren rotten. Een daarvan is schipper Scheer.

Vier jaar eerder moet hij vrouw en zoon in Soerabaja achterlaten. Hij krijgt de opdracht adelborsten van het KIM uit de handen van de Japanners houden. Hij gaat op pad en levert de groep enkele maanden later af in Enys House. Zijn vrouw en zoon worden al snel na zijn vertrek door de Japanners geïnterneerd in kamp Moentilan.

Terug in Indië weet schipper Scheer dat zijn vrouw en zoon de kampen hebben overleefd. Hij weet alleen niet waar ze zijn. Dus gaat hij op zoek. Zonder succes. Op 11 december vertrekt de Kortenaer weer naar zee om een opstand nabij Billiton in de kiem te smoren. Na terugkeer in Batavia op 18 december hervat hij zijn zoektocht. Dit keer met succes. Net voor Kerst vindt hij vrouw en zoon in een nabijgelegen kamp.

Voorzichtig worden over en weer verhalen gedeeld. Over hun zware kamptijd en angstige Bersiap-periode. Over zijn acties in de oorlog. Veel tijd is er echter niet. De archipel is onrustig. Al snel vertrekt de Kortenaer voor een patrouille van drie maanden. Vrouw en zoon keren met de Bloemfontein terug naar Nederland. Pas anderhalf jaar later keert de Kortenaer, met Schipper Scheer, terug in Den Helder en wordt het gezin echt herenigd.

Zoiets zouden we ons nu niet kunnen voostellen. Het zijn dan ook bijzondere tijden. Een overgang van oorlog naar vrede. Wederopbouw thuis en herstel van bestuur overzee. Met beperkte middelen. En in een wereld die er heel anders uit ziet dan voor de oorlog.

Oorlogsvrijwilligers zoals die aan boord van de Kortenaer willen, na vier jaar Duitse bezetting te hebben doorstaan, hun steentje bijdragen aan die nieuwe wereld. Ook de matroos Van Pamelen wil dat. In september 1944 wordt hij in Zeeuws-Vlaanderen bevrijd door een Canadese soldaat. Hij vindt het niet te verteren dat een jongen zijn leven moet wagen aan de andere kant van de wereld om hem te bevrijden. Hij besluit in dienst te gaan. Om ook zelf vrijheid te brengen en onderdrukking te bestrijden. Hij arriveert in januari 1946 in Soerabaja, waar hij als vliegtuigmaker bij de marineluchtvaartdienst aan de slag gaat, werkend aan de Catalina vliegboten.

De Indië-periode valt hem zwaar. Niet zozeer vanwege het werk, maar vooral de situatie eromheen. Het vliegkamp wordt vaak beschoten door Indonesische opstandelingen. Zelfs in het rustkamp Malino op Celebes wordt hij beschoten. Waarom gebeurt dat? Hoe zit het dan met vrijheid brengen en onderdrukking bestrijden? Het zijn vragen die hem bezighouden. Hij vindt het dan ook niet erg om medio 1947 met Hr. Ms. Piet Hein naar huis te varen. Maar niet nadat het hij eerst nog onverwacht deelneemt aan de landingen van de eerste politionele actie.

Mij is gevraagd om te vertellen over de inzet van de vloot in de turbulente periode in Nederlands-Indië van 1945 tot en met 1950. Ik doe dat graag. Het doet overigens niets af aan mijn grote respect voor het optreden van het overgrote deel van de soldaten van de landmacht en het KNIL en de mariniers en vlootpersoneel van de mariniersbrigade.

In een lijvig boek beschrijven Van Holst Pellekaan en De Regt de operaties van de marine in de Indische archipel van 1945 tot en met 1951. Alles in dat boek wijst op een indrukwekkende inzet: een grote verscheidenheid aan operaties, een hoog operationeel tempo en een stevig operationeel effect. Tussen de regels door valt ook te lezen dat de matrozen, mariniers en soldaten de spreekwoordelijk grote, politieke en militair-strategische zaken als herstel van koloniaal bestuur, de status van Nederland als koloniale grootmacht, het belang van de aanwezige grondstoffen en het zendelingen-sentiment snel naast zich neer leggen. Moeten leggen. De dreiging is fors en de focus gaat daarom al snel naar datgene wat ze zelf kunnen beïnvloeden: mijn taak naar behoren doen, zorgen voor mijn maatjes, met zijn allen heelhuids thuiskomen.

En dat laatste in een steeds grimmiger en ongrijpbare context van de strijd in Indië. Nederland brengt daar een militaire macht samen die in onze geschiedenis uniek is in vorm en omvang. In totaal dienen 200.000 militairen in Indië. Ongeveer 14.000 behoren tot de marine. De helft daarvan is ingedeeld bij de Mariniersbrigade. De andere helft dient op de vloot, op de schepen en bij de squadrons van de marineluchtvaartdienst.

Kwantiteit zegt echter niet alles. De inzet van de vloot heeft een relatief groot effect. Door het heimelijk aan land zetten van speciale eenheden, uitvoeren van walbombardementen en beëindigen van geweld en opstand op de verre eilanden in het oosten. De twee grote amfibische landingen als deel van de politionele acties springen in het oog, maar ook jarenlange inzet van mijnenvegers bij het vrij maken van havens vaarroutes van honderden Nederlandse, Britse en Japanse mijnen uit de oorlogsjaren verdient erkenning.

Maar het is toch vooral bij het instellen van de zeeblokkade door schepen en de vliegtuigen, waarmee de vloot een groot effect weet te sorteren. De Republiek voert handelswaar zoals rubber en thee uit en kan met het daaraan verdiende geld wapens kopen en vervolgens importeren. Die smokkel, zo stelt viceadmiraal Pinke, de commandant zeemacht in Nederlands-Indië, moet worden bestreden ‘om de revolutie op zee te wurgen’.

Bijna alle eenheden worden hiervoor ingezet. Sterker, de vloot in Indie wordt hiervoor zelfs ingericht. In de periode tot eind 1946, als de Britten nog steeds het militair gezag hebben, komt het niet echt tot een blokkade. Het zou immers de rijstexport naar India kunnen hinderen. De marine moet dus voorzichtig manoeuvreren. Tegelijkertijd biedt dat de mogelijkheid de eigen capaciteiten gestaag op te bouwen: schepen verwerven, een gedegen walorganisatie inrichten en een goed omgevingsbeeld opbouwen. Ondanks dat de marineleiding in Nederland voorrang geeft aan de opbouw van een moderne vloot in Europa, binnen de op handen zijnde NAVO, weet admiraal Pinke door listig aansluiten bij allerlei bestuurlijke fora in NI voldoende middelen vrij te spelen om onder meer 30 kleine patrouillevaartuigen en acht korvetten te verwerven. Deze kleinere schepen vormen de kern van de blokkadevloot. Samen met de 50 vliegtuigen van de MLD en de al aanwezige schepen wordt een stevige operationele capaciteit en hoge materiele gereedheid opgebouwd.

Met het vertrek van de Britten kan admiraal Pinke zijn plan in gang zetten. De patrouilles op zee en in de lucht worden sterk geïntensiveerd. Het zijn lange patrouilles in kustwateren, onder voortdurend dreiging, uitgevoerd door veelal kleine bemanningen met jong personeel op eenvoudige schepen met zeer weinig comfort. Acties zijn er voortdurend, vooral tijdens de nacht, dicht onder de kust en tegen smokkelaars die geweld niet schuwen.

Goed gebruik van inlichtingen, gedegen planning, robuuste walondersteuning en net voldoende middelen, hoezeer ook bij elkaar gesprokkeld, zorgt voor de juiste voorwaarden om de blokkade effectief te maken. Vooral de bemanningen van de kleine, primitieve patrouillevaartuigen, de RP’s, maken indruk.

Zo ook de RP133. In september 1947 stelt LTZ Dankelman het schip in dienst. Hij krijgt een week de tijd om zijn 9 bemanningsleden, 4 matrozen, 3 stokers, een kok en een telegrafist, tot een team te smeden. Dan wordt hij naar zijn operatiegebied bij Sumatra gestuurd om prauwen en tongkans te stoppen en doorzoeken.

Het is warm, het scheepje benauwd en klam. Ze telt 6 kooien en 2 slaapbanken. De bewapening een 3,7 cm kanon en twee mitrailleurs. Bij elke actie moet iedereen op post. De kok bereidt maaltijden, bij goed of slecht weer, op een houtskoolbrandertje op het achterschip.

Al meteen tijdens de eerste nacht horen ze motorgeronk. Ze varen muisstil door in de richting van het geluid. Het is pikkedonker. Ze zien niks. Ook niet met de zoeklamp. De commandant besluit tot een schot in de richting van het motorgeronk. Dat helpt. Alle lichten gaan aan. De prauw wordt naar een ankerplek gedirigeerd en de volgende dag onderzocht. Men vindt machineonderdelen en geen vergunning. Genoeg om het op te brengen.

De eerste patrouilleweek levert 6 opgebrachte prauwen en tongkans op. De commandant vraagt om een sleepboot. Die komt wat later, neemt de 6 opgebrachte scheepjes mee en – voor de bemanning minstens zo belangrijk – levert de post af. Na drie weken zit de eerste patrouille erop. De RP133 gaat terug naar het steunpunt, waar de bemanning twee dagen rust krijgt. Twee dagen mandiën met schoon water, een goede maaltijd bij de chinees in het dorp en een koud biertje in de kantine. Daarna gaan ze weer op patrouille. Dat gaat zo maandenlang door.

De RP133 heeft geluk. Het noodgedwongen dicht onder de kust patrouilleren en soms zelfs kreken en riviertjes inspecteren brengt met zich mee dat de RP’s ook regelmatig worden beschoten vanaf de wal. Daarbij vallen slachtoffers. Dat blijft de RP 133 gelukkig bespaard.

Er wordt in die drie jaar veel gevraagd van zeer jonge, onervaren bemanningen. Toch komt historicus Martin Hoekstra tot de conclusie dat met de beperkte middelen weliswaar niet een waterdichte blokkade kon worden opgezet, maar dat de inzet wel degelijk succesvol was. De Republiek kan de bewapening en uitrusting van de haar militaire eenheden nauwelijks op peil houden, laat staan uitbreiden. En wat binnenkomt zijn vooral lichte wapens. Het dwingt de Republiek tot het vermijden van grootschalige confrontatie met de Nederlandse eenheden op land. Zo ook tijdens de politionele acties.

Martin Hoekstra wijst ook op een belangrijk neveneffect. De blokkade beperkt niet alleen de invoer van militaire middelen, maar ook van voeding, kleding en medische voorraden. Voor de bevolking, met name op midden-Java, dat al zo had moeten lijden onder de Japanse bezetting, is dit een enorme klap. Aantallen slachtoffers zijn lastig te bepalen of onderbouwen. Wel is bekend dat er van 1947 tot en met 1949 op gezette tijden op Java sprake was van hongersnood en epidemieën. De succesvolle blokkade had dus een wrang bijeffect, iets waarvan de bemanningen waarschijnlijk zich niet bewust waren.

Op 27 december 1949 wordt de soevereiniteitsoverdracht getekend. Als deel van de overeenkomst krijgt de marine de taak de marine van de Indonesische Republiek te ondersteunen en op te bouwen. Ook nu weer wordt die taak met energie opgepakt.

Ook dit blijkt een moeilijke opdracht. Verschillen van inzicht en weinig onderling vertrouwen tekenen de relatie tussen de Indonesische en Nederlandse autoriteiten. En dat voelt men bij de uitvoering. En beide partijen leggen geschil na geschil neer bij de toezichthoudende VN[1]commissie.

Dat raakt ook het schip waarmee ik mijn verhaal begon: Hr. Ms. Kortenaer. In augustus 1950 is ze al weer enige tijd terug in Indonesische wateren. Schipper Scheer is niet meer aan boord. Wel hofmeester Jeensma. Ik sprak hem laatst nog. Hij heeft in 1949 nog patrouilles meegemaakt, maar het schip heeft nu, als deel van de soevereiniteitsoverdracht, ook de Indonesische vlag in de mast en 2 Indonesische officieren aan boord.

Het schip krijgt opdracht om naar Makassar op te stomen. Daar wacht een KNIL-detachement op demobilisatie, samen met hun families. Als zij opeens worden aangevallen door Indonesische militairen, breekt geweld uit. De situatie is penibel. De Kortenaer verschijnt in volle oorlogswacht op de rede en weet zo verder bloedvergieten en geweld te voorkomen.

De Indonesiërs beklagen zich bij de VN-commissie over de aanwezigheid van het schip en krijgen gedaan dat zij niet meer welkom is in Indonesische wateren. Even later zet de Kortenaer koers naar Nederlands Nieuw Guinea. Een paar weken later gaat ze naar huis. Voor Hofmeester Jeensma is het goed zo. Zijn schip, zijn maten en hij gaan naar huis, gezond en wel! Zij beseffen zich goed dat niet iedereen dat kan zeggen.

De afbouw van de marine-aanwezigheid gaat dan snel. Als laatste vertrekken de mijnenvegers, medio 1951. Zij hebben nog tot dan gewerkt aan hun vaak even onzichtbare als belangrijke taak.

De eenheden van de marine keren terug in Nederland, waar de opkomst van het communisme leidt tot oplopende spanningen in Europa en de oprichting van de NAVO. Dit vraagt van de marine een andere wijze van optreden en dus vorm en inhoud. De blik gaat naar voren. Als er wordt terug gekeken, zijn de ogen gericht zijn op de periode 1940-1945. Er wordt dan snel over de periode 1945-1950 heen gesprongen.

Dat is niet alleen jammer, maar ook onterecht. Jammer, omdat het voorkomt dat we de lessen van toen leren. Onterecht, omdat het geen respect toont naar de marinemensen die daar naar eer en geweten hebben gediend. Vloot en mariniers waren met beperkte middelen en geringe omvang in staat een fors effect te leveren. Dat kwam door een platte organisatie, samenwerking met civiele partners en delegeren van verantwoordelijkheden naar lagere niveaus. Maar het kwam vooral door het personeel: jong, in kleine bemanningen en groepen, creatief werkend, vaak gedwongen door primitief en schaars materieel, en met een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Dat dwingt respect af. En daar kunnen we van leren. Ook, of misschien wel juist, in deze tijden van hoogwaardige technologie. De militairen van toen en van nu, inclusief de marinemensen, verdienen het dus dat wij ook de verhalen uit deze roerige tijd blijven vertellen.

Dank u wel.